
O Wilg, hoeder van oevers en dijken,
met wortels die reiken, die water niet wijken.
Je buigt voor de wind, maar breekt toch nooit,
een stille wachter, door tijd gebeid.
.
In jouw stam vol holtes en schors zo grof,
krioelt het leven, een zoemende hof.
Kevers en bijen, een schuilplaats zo zoet,
waar elke larve een thuisje ontmoet.
Mieren, spinnen, een bont insectenrijk,
waar alles kriebelt, kruipt en strijkt.
.
Je takken fluisteren liederen zacht,
wiegen in regen, buigen met kracht.
Elk jaar laat je takken gaan,
maar dapper groei je weer voortaan.
Steeds opnieuw hervind je kracht,
een levend wonder, onverwacht.
.
Je holtes vormen warme nesten,
voor vogels, rustend van hun reizen en testen.
Je wortels verankerd in moeras en meer,
houden de aarde, beschermen keer op keer.
Langs dijken en oevers sta jij paraat,
waar water en land elkaar steeds raakt.
.
O Wilg, jij voedt, jij houdt het land,
een bast van leven, door liefde omrand.
Zo sta je eeuwig, groen en vrij,
een boom van kracht en symfonie.
De VoorWaards dichter
Lees ook: Speerpunt 3 | Speerpunt 5